|
||||||||
Wat beleven we toch mooie muzikale tijden, in dit tochtgat aan de Noordzee, dat Vlaanderen heet; je hoeft maar heel even weg te kijken en daar dient zich alweer een nieuwe band of muzikant aan, eentje waar je nog nooit eerder over hoorde, maar die al meteen flink indruk maakt. Het overkwam mij de voorbije paar weken nog maar eens met Kreis, een trio met Gent als thuishaven en bestaand uit de mij onbekende saxofonist en klarinettist Benjamin Hermans -wel degelijk met S achteraan-, bassist Kobe Boon, mij wel bekend van bij Steiger en Mòs Ensemble en accordeonist Stan Maris, van wie ik pas recent ontdekte dat hij de zoon is van trompettist Piet en wiens naam je ziet opduiken bij tal van Gentse groepen en projecten. Dit trio besloot zo’n jaar of twee geleden “samen wat te doen” en sindsdien werd er behoorlijk vaak opgetreden en was er een EP -die ik overigens nooit hoorde-, maar het was wachten op deze heuse debuutplaat. Die werk net geen jaar geleden opgenomen in het Brusselse Atelier Claus, dé broedplaats bij uitstek voor experiment en improvisatie en werd “Askr” gedoopt, wat Oud-Noors is voor “Es” en in de Noorse mythologie tevens de naam van de eerste man op aarde, gemaakt uit een Es. De Es Ygdrassil of Wereldboom zou, nog volgens die bron, negen werelden verbinden en naar de jongens laten weten is die naamkeuze geënt op wat zij in hun muziek trachten te doen: alles wat ze op hun pad tegenkomen, met elkaar trachten te verbinden en te laten samenklinken. Ik vind dat tegelijk een heel poëtische en een heel ambitieuze omschrijving, maar ampele beluistering van de plaat leerde mij dat die jonge kerels verdomd goed weten waarmee ze bezig zijn. Dat doen ze aan de hand van tien composities van de hand van Stan Maris en al vanaf opener “Walter in the Water” is het meteen goed prijs: na een wat bevreemdend gestreken stukje contrabas, duikt de accordeon in een fraai opgebouwde compositie, die mij onwillekeurig aan Philip Glass doet denken en op diens typerende, wat abrupte manier eindigt. “Anna” zit op de breuklijn tussen folk en impro, maar is de ideale etalage om de aanpak van het trio uit de doeken te doen: ze nemen alle drie een deel van de ruimte in, en spelen heel mooi samen, zonder elkaar op enig moment voor de voeten te lopen. Dat bewijst dat de niet alleen erg goeie muzikanten zijn maar ook goeie luisteraars. Erg fijn vind ik dat de de balg van de accordeon hoort ademen, dat de de knoppek hoort bewegen en dat je bij de sax de luchtstootjes mee geserveerd krijgt. Koppel dat aan hoogst inventieve melodielijnen en je krijgt van die miniatuurtjes, waarbij je als luisteraar zou vergeten te ademen, wat me overkwam bij “Petunia” en bij het iets donkerder ogende “Claus”. “Dalginlik”, zoals track 7 van de plaat heet, betekent “mijmering, overpeinzing” en je kunt je de scene zó voorstellen. “Alpurnar” is dan weer “Alpen” in het Faeröers” en “Stuurloos” is, met zijn nogal bruuske openingslijn een beetje een buitenbeentje op een doorgaans bijzonder zachte en subtiele plaat, waarop het absolute toppunt voor het laatst bewaard werd. “Magdalena” is een ruim tien minuten durende suite, waarin eigenlijk de hele plaat samengevat wordt en waarin de geest van de enige echte Bach -al dan niet gewild- rondwaart. Je hoeft in gedachten slechts een aantal accordeonlijnen door orgelklanken te vervangen en je waant je in een of andere kathedraal, zij het dat de sax je al snel terugvoert naar de meer wereldse realiteit van een kleine zaal… Als je zo’n plaat te horen krijgt in een seizoen als dit -wanneer ik dit uittik is het half april, maar ik zet de CD al een week of drie erg vaak op-, dan wéét je dat er een mooie tijd zit aan te komen: de soundtrack is immers al beschikbaar. Supermooie plaat ! (Dani Heyvaert)
|
||||||||
|
||||||||